vrijdag 17 oktober 2025

DAGOBERT


'U wordt steeds rijker,' stelde mijn belastingconsulent een beetje verbaasd vast.
Ik moest het beamen. Vorig jaar was een vet jaar, dankzij een extra scheurkalender en een paar uitverkochte zalen. Tel daarbij die AOW op, die zo lang als het duurt een gulle toegift is op mijn inkomen want ik werk nog net zoveel als voor mijn 67e - en dat beetje lijfrente... en mijn sobere levensstijl, wars van luxe... mijn voorliefde voor straatvondsten en kringloop: Rijkdom! Ooit houdt dat op - wie weet hoe snel al, als ik zal moeten leven van wat nu nog extraatjes zijn, maar voor het moment is het een fijn gevoel. Dagobert Duck wentelt zich in weelde, spartelt in een lauw bad van glinsterende munten, en overweegt een derde luit te kopen, eentje met acht koren in plaats van zeven.
Achter de hoge ramen van het kapitale pand in Oud-Zuid woedde de herfst. Net als altijd als ik bij mijn hockey of golf (of allebei) spelende belastingman J. ben. Alleen ga ik normaal in november naar hem toe. Dus viel het najaar soms eerder dit jaar? J. dacht van niet. Van het seizoen kwamen we op de wintertijd. Wanneer ging die in? Hij keek in zijn agenda, een mooi ouderwets exemplaar met een ringbandje, in zachtgroen leer gevat. Volgende week pas, ik had ongelijk. De uitbundige versieringen in de statige E.-straat - spinrag, skeletten, kalebassen, doodsbeenderen en dergelijke - waarover ik me verbaasd had, weet J. aan het hoge percentage expats dat hier woont. Amerikanen en Halloween, dat wil wel.
Zo babbelden we een kwartier vol voor het eigenlijke aangeven begon. J. werd nu ernstig en klakte verschillende malen verontrustend met zijn tong terwijl hij de cijfers invoerde die ik hem dicteerde. Gelukkig had ik lekker veel tandartskosten om af te trekken, maar of dat genoeg was?
Nadat alles uit de printer was gerold en ik een krabbel had gezet onder de voor het bureau bestemde uitdraai gaven we elkaar een hand. 
'Tot volgend jaar maar weer,' zei J.
'Bij leven en welzijn,' ketste ik traditioneel terug. 

Voor straf moest ik aanzienlijk meer belasting betalen dan vorig jaar.


vrijdag 10 oktober 2025

Hanenbalken en heldentenoren


Mijn vriend Frank was een leergierige man. Hij wist bijvoorbeeld alles van vogels, van koken, hoornspelen of van Leonardo Da Vinci. Maar zoals bij veel mensen met ASS waren zijn interesses even fanatiek als beperkt. In het jaar voor zijn dood kwamen we 's avonds uit een restaurant waar hij nog graag eens wilde eten. Er was een mooie sterrenhemel. Frank keek omhoog en zei met weemoedige verbazing dat hij na zestig jaar op aarde nog niets van de sterren wist. 'Nou ja, jammer dan,' besloot hij op z'n Amsterdams. 'Het is nu te laat.'
Ik geloof niet dat ik, wat mijn dochters en vriendin ook zeggen, iets van een autist heb. Een contactgestoorde hork kan ik zijn ja, en compulsief gedrag is me niet vreemd. Maar ik ben, in weerwil van alle verlegenheid, empathisch betrokken bij mijn medemens en heb eerder te veel dan te weinig interesses. Mijn leergierigheid is echter periodiek en manifesteert zich vooral als koorts of griep me dwingt tot malende eenzelvigheid. 
Dinsdagnacht lag ik lang wakker. Ik heb een nieuwe bank gekocht. De oude moet uit huis getakeld worden, de nieuwe op de een of andere manier naar boven. Ik stelde bezorgd vast dat ik deze gang van zaken niet onder controle had en me van de technische aspecten, ondanks eerdere ervaringen, geen voorstelling kon maken. Na bijna zeventig jaar op aarde wist ik niets van de kunst van verhuizen. In plaats van Franks Nou ja, jammer dan sloeg ik aan het piekeren. Soms stond ik op om oude dagboeken of foto's te raadplegen. De piano uit mijn eerste huisje werd vereeuwigd toen hij naar buiten werd getakeld met een hijskraan. Waren de kleine ramen van het boerderijtje uit hun sponningen gelicht? (En zo ja, hoe ging zoiets dan? Ik had niet goed opgelet en te veel op andermans expertise vertrouwd.) Ik herinnerde me hoe ik angstig toezag hoe de grote zwarte Yamaha midden in de lucht hing, licht slingerend, toen hij, vijf jaar later, naar vierhoog werd verhuisd. Ook mijn vleugel werd geloof ik nog met touw-en-blok omhoog gebracht maar latere verplaatsingen naar en van de wisselwoning gingen met een verhuislift. 
Niet helemaal tevreden maalde ik verder. Mijn vader oefende zijn eindexamenstuk, het pianoconcert in a van Edvard Grieg, op het zolderkamertje in de Rijnstraat waar hij, verloofd met mijn moeder, inwoonde. Dat kamertje (ik herinner het me nog goed: mijn opa's werkbank stond er later) lag aan de kant van de binnentuinen. Zelfs als de huizen daar aan de straatkant hijsbalken hadden (wat ik op dat moment betwijfelde) - hoe was die piano achter op zolder terechtgekomen? Via de steile trap? Door de nauwe kamertjes van de buren?
Ik vergat de slaap, deed het licht aan. Een halfuur later wist ik alles wat er zo gauw te leren viel over hijsbalken. Amsterdam telt nog zo'n 50.000 huizen met zo'n hanenbalk. Oorspronkelijk bedoeld voor pakhuizen breidde Amsterdam de handige functie uit naar woonhuizen, een in Nederland zeldzaam en in het buitenland vrijwel onbekend verschijnsel.
Maar... bij afwezigheid van de mogelijkheid om te hijsen, hoe kwam een piano dán boven? Ook in Parijs woonden op de zesde etage mensen die pianospeelden. Via de trap blijkbaar, die in dat geval breed genoeg moet zijn: brede trappenhuizen zijn in Parijs weer gewoner dan in het smal-gebouwde Amsterdam.
Ik dacht aan Laurel en Hardy die in The Musik Box (1932) als stuntelende verhuizers een pianola een enorm hoge trap op zeulen. Blijkbaar waren lichaamskracht en improvisatie een belangrijk onderdeel van verhuizen in het verleden. Je kon wel alles onder controle willen hebben maar zo werkte de wereld niet. Hoog in het gebouw wilde men een piano. Die kwam er, met veel duwen en trekken, als het enigszins kon, of hij kwam er niet... 
De volgende middag onderweg naar de griepprik keek ik met nieuwe blik naar de huizen in mijn buurt. Bijna overal hijsbalken, simpel functioneel of sierlijk decoratief. Was me nooit eerder opgevallen. Er was nog veel te leren, niet alleen over de sterren, maar zelfs over de meest alledaagse dingen. 

                                                                      *

De griepprik verdubbelde mijn verkoudheid. Om de een of andere reden (misschien omdat ik onderweg naar de dokter door de Wagnerstraat was gelopen?) zocht ik 's avonds de aria In fernem Land uit Wagners opera Lohengrin op, de zogenaamde Gralserzählung. Mijn vader had die ook graag gezongen, met zijn bescheiden maar dappere tenor.
YouTube gaf me meer versies dan ik aan kon. Ik vergeleek er uiteindelijk zes met elkaar. Kwam tot de conclusie dat de oude heldentenoren Lauritz Melchior (1890-1973) en Wolfgang Windgassen (1914-1974) vocaal soeverein en superieur waren, dat Peter Hofmann (1944-2010) en René Kollo (1937), wegens hun uitstapjes naar de lichte muze in de vorige eeuw vaak met opgetrokken neus besproken, imposant waren, evenals Siegfried Jerusalem (1940). Maar mijn keus ging toch, ondanks de moeilijke plekjes in zijn donkere stem, naar de junior van het gezelschap: Jonas Kaufmann (1969). Bij hem keek ik geboeid en ontroerd de zes minuten film helemaal uit. Een artiest, een kunstenaar zo goed als een zanger.


Naschrift: 's nachts googlede ik naar Wolfram von Eschenbach, de Zwaanridder en de troubadours en minnezangers. Al verder zoekend besefte ik dat ik toch heus véél te weinig wist van de middeleeuwen. Halverwege een derde artikel over de Kruistochten sprak ik mijzelf streng toe. 


vrijdag 3 oktober 2025

KRAAIEN


Nadat ik mijn vriendin heb uitgezwaaid en de katten heb gevoerd kruip ik mijn bed weer in. 
Uit mijn tweede slaap ontwaakt zie ik de dag aarzelend onder ogen. Mijn hoofd en mijn maag houden me verwijtend voor dat ik een fout heb gemaakt. Die fout heet tequila. 
Ik ga douchen en klamp me vast aan mijn routine. Zet koffie, doe mijn fysiotherapeutische rek- en strekoefeningen, eet een schaaltje yoghurt met muesli. Voor het eerst van het jaar draai ik de thermostaat op. Er verschijnen wat spatjes op de vloer van het balkon maar niet genoeg om een paraplu te overwegen. Ik doe mijn jas aan, zet mijn gebutste outback hoed op en loop naar het park. 
Het is er stiller dan anders. Een enkele hardloper. Een of twee kinderwagens. Er passeren drie sikhs te fiets, met wapperende baarden. Dezelfde flanellen blouse die me gisteren nog deed zweten is nu lekker warm. De nazomer is tijdens mijn sluimer weggevaagd en omgeslagen in herfst. Ik zit lang op mijn bankje, neem de kleuren in me op, kijk naar de kraaien die zich zichtbaar op hun gemak voelen in dit weer, ook zij stiller dan anders. 
Om het herstel te vervolmaken besluit ik tot een haar van de hond. Ik koop dezelfde witte wijn die gisteren op het gezellige etentje bij onze vrienden zo'n fijne spraakwaterval te weeg had gebracht, voor de tequila de tong verlamde dan wel de latere herinnering aan het besprokene blokkeerde. Ik leg hem in het vriesvak. Als hij koud genoeg is schenk ik een glas vol en neem een slokje. Grapefruit, is mijn eerste indruk. Ik sla er de Grote Hamersma op na en gniffel om de poëzie die ik daar aantref.

Zoete roze grapefruit neemt een vlucht, limoen manoeuvreert behendig tussen de passievrucht door en rijpe kruisbessen maken een zachte landing op een bedje van gemillimeterd gras om uiteindelijk nog net in de doperwtjes terecht te komen. Condens spat op.


Illustratie: "A Murder of Crows", Mildred Anne Butler (1858-1941).

vrijdag 26 september 2025

Voorheen Rookzangers Notitieblog 63: Un ennui noble

 

Mijn dochter stuurde een filmpje uit Thailand. Een pienter ogende vogel hipt op de rand van haar veranda. Buiten beeld hoor ik haar zeggen tegen haar reisgezel: 'Mijn vader kan het wel opzoeken.'
Inderdaad had ik hem gauw gevonden. De treurspreeuw, acridotheres tristis, een uit India afkomstige invasieve exoot die stormenderhand Zuid-Oost Azië heeft veroverd en ook in Nederland al gezien is.

In het Vondelpark zat hij niet op deze dag van rustig herfstweer. Wel fladderden handenvol van onze eigen ingeburgerde halsbandparkieten krijsend op, samen met kraaien en duiven. Op het bankje naast me was een nieuwkomer gaan zitten, een man met een vracht grijs haar en een woeste baard, die me doet denken aan het type sjofele wijsgeer dat we in de Bommelsage tegenkomen: Ibele Zweder, goeroe van de leer van het platmaken, of de antiloog Krumknikker Kop. Hij zit daar lange tijd, net zo lang als ik, voert zwijgend de vogels en staat soms plotseling op om naar de lucht te turen. Dat deed hij nu ook. Half en half verwachtte ik een vraag en ik had mijn antwoord klaar. Ja, mogelijk was er een roofvogel in buurt, of misschien was het de herfst die de vogels zo onrustig maakte. Maar de wijsgeer is gelukkig net zo eenzelvig als ik. Ik kon me ongestoord verdiepen in de ijsvogel die op een afgezaagde tak bij het water was neergestreken, een zwart silhouet dat alleen als hij opvloog om naar vis te duiken oplichtte in dat onmiskenbare fluorescerende blauw.

                                                                                 *

In een nostalgische opwelling bestelde ik antiquarisch Een mooie handel, Bommel in opdracht - een reeds lang niet meer leverbare uitgave uit 2012 van de Bezige Bij. Ik ken alle gewone verhalen van Tom Poes en heer Ollie en verwachtte dat ik aan deze curieuze toegift bij de reeks wel wat plezier zou beleven. De hele week lag het mooi uitgegeven oblong boek op de leuning van mijn leesstoel. Tussen serieuzere lectuur door las ik het van kaft tot kaft. Het werd een lauw plezier, meer een edelverveling dan iets anders. De in opdracht van farmacie, babyvoeding of verzekering gemaakte verhaaltjes, meestal zonder directie betrokkenheid van Toonder zelf, zijn niet meer dan aardig en soms dat niet eens. Er valt vooral aan de tekeningen veel te genieten. Die zijn grofweg van drie bekende Tom Poes-tekenaars: Dick Matena, Fred Julsing en Wil Raymakers.
Matena, de jeugdige medewerker, late vriend en uiteindelijk erfgenaam van Toonder durft het meest. Dat levert soms rake, zelfs geniale plaatjes op maar vaak ook drukke taferelen, gekenmerkt door een zekere horror vacui. Zijn Bommel vind ik te boos, te bipolair en te plat. Dat lage voorhoofd en die dichte zwarte wenkbrauwen passen meer bij schurk Bul Super dan bij de gevoelige en onzekere parvenu Olivier B. Bommel.
De Julsing-prenten zijn precies zoals in de verhalen uit de jaren zestig, voordat Piet Wijn het stokje van 'potloodschetser' van hem overnam: vlot, iets te karikaturaal maar prettig vertrouwd.
Raymakers (bekend van de strip Boes) tekende nooit de reguliere dagstrip maar deed wel tussen 2001 en 2004 dit soort speciaaltjes, met Patty Klein als scenariste. Hij blijft Toonder heel trouw, in geest en stijl, met mooie open plaatjes. Elk verhaaltje eindigt met het traditionele heffen van het glas aan de Bommelsteinse dis.
Piet Wijn, mijn favoriete Bommel-tekenaar, de bescheiden ambachtsman die tussen 1971 en het laatste verhaal uit 1984 vooral uitmuntte in sfeervolle entourages en psychologisch even subtiele als scherpe portretten, ontbreekt. De populaire Duck-strip Douwe Dabbert kostte hem waarschijnlijk al zijn tijd en energie, sinds hij in 1988 was getroffen door een beroerte en noodgedwongen met links moest leren tekenen. 



vrijdag 19 september 2025

ECHO


Dinsdag in alle vroegte reed ik naar Zaandam. De eerdere afspraak met de uroloog had ik moeten afzeggen maar nu was er geen ontkomen meer aan. Naarmate het uur naderde werden de woorden van de huisarts, die naar aanleiding van een bloedonderzoek mijn prostaat had getoucheerd, steeds minder geruststellend. Hoezo routine? Hoezo standaardprocedure bij verhoogd PSA? Hoezo een echografie voor alle zekerheid?
In de wachtruimte van de kliniek stond de radio aan. Een popzender. Normaal haat ik geluidsbehang maar nu verwelkomde ik het: waar 3FM aanstaat zal het wel loslopen met de ernst.
De jonge arts stelde vragen, bevoelde op zijn beurt mijn prostaat en bracht de sonde in. Vervolgens zweeg hij. Geen geruststellend gemompel van dat ziet er netjes uit. Ik hield mijn hart vast.
Maar na enkele stille minuten vroeg hij me mee te kijken op het scherm. Er waren geen afwijkingen te zien. 'U heeft géén verhoogd risico op prostaatkanker,' zei hij. Medicijnen om de klier te doen slinken ried hij af vanwege de bijwerkingen. Over twee jaar maar weer PSA laten testen, eerder hoefde niet.

Ik was die dag, een regenachtige, grijze dag, in een opvallend kalm en prettig humeur. Plotseling waren er geen obstakels meer, voorlopig. Alleen maar prettige vooruitzichten. Die vrijdag zou het, na alle plensbuien en windstoten, gaan nazomeren. En ik had een afspraak met mijn Italiaanse vriend die morgen. We hadden heel wat te bespreken. Misschien zou ik zelfs een pijp met hem meeroken, voor de feestelijkheid. Daarna wachtte de vrijdagse witte wijn, Loire of Moezel, en een weekend zonder verplichtingen.

Vanochtend stond ik op uit een droom waarin er van alles mis was. Oud jeugdzeer. Ik herinnerde me dat ik de vorige avond vroeg was gaan slapen nadat ik de hele dag moe en suf was geweest. Ik was zelfs tijdens de Zen-meditatie een momentje weg, en dan bedoel ik niet in enig Nirvana: niets voor zo'n waakzaam iemand als ik ben.
Ik verzette me, dronk koffie, at yoghurt met noten en gedroogde vruchten, deed mijn fysiotherapeutische oefeningen, verruilde regenjas voor colbert en ging op pad.

Het lopen ging niet lekker. Het zweet brak me uit hoewel de temperatuur nog op gang moest komen. Mijn borst voelde benauwd aan, mijn ogen brandden, mijn gedachten waren dof en warrig. 
In de boekenpoort van de Gerard Terborgstraat vergat ik mijn ongemak. Ik vlooide door de immense verzameling en koos voor mezelf een AP-uitgave uit 1939 van Theo Thijssens romans Kees de jongen en Het grijze kind, en voor mijn vriend een bundeltje Florentijnse verhalen van Arthur van Schendel.
Weer buiten trof de zon me bruut in mijn ogen, die wazig zagen. De steen op mijn borst, even opgelicht door de literaire prikkels, was terug. Ik verlangde hevig naar huis en naar bed. Ik ging op een bankje zitten en appte mijn vriend. Zo heb je ook niks aan mijn gezelschap.
Thuis viel ik onmiddellijk in een diepe slaap.
Jammer, - het had zo mooi kunnen zijn, dacht ik toen ik iets opgeknapt wakker werd.
Maar dan: geen zorg! Er komt een herkansing, de echo heeft dat duidelijk laten zien.



vrijdag 12 september 2025

Herfst, Hesse, Mann & kastanjes


Ik ben zover nog niet maar mijn dochter besluit voor mij. 
Ze heeft de was opgehangen en trekt als ze terugkomt de balkondeuren achter zich dicht. 
'Er stroomt koude lucht naar binnen,' verklaart ze als ze mijn opgetrokken wenkbrauwen ziet.
Achter de glas-in-loodraampjes is weerlicht te zien. Even later knalt de donder.
'Dichtbij,' zegt mijn dochter. We knippen schemerlampen aan, ik doe de gordijnen dicht.
De regen, de hele dag al dreigend, barst los en ruist hevig op de grote esdoorn.
Ik voel de aanvechting om te gaan kijken maar blijf berustend in mijn stoel zitten.
Vanaf nu is er weer binnen en buiten.

                                                                        •

Ik zit al maandenlang vast in het centrale deel van Doctor Faustus. Hoofdstuk XXV. Een tientallen dichtbedrukte bladzijden lang traktaat over het demonische in de muziek, in de vorm van een dialoog met de Duivel. Ik worstel een paar bladzijden verder, uit plichtsbesef, en leg het dan weer weg om iets luchtigers te lezen.
De lezing nadert nu haar einde. Daarna verwacht ik weer door het vuistdikke boek heen te schieten zoals in het begin, dat wil zeggen: traag maar gestadig. Waarderend, genietend - om het dan plots geërgerd weg te leggen: kan je niet eens gewóón schrijven, jij zelfingenomen überintellectueel, moet elke zin per se een halve bladzijde lang zijn en zoveel neologismen en leenwoorden uit Latijn, Grieks en Oud-Duits bevatten?
Ik ben als musicus bovengemiddeld ingevoerd in de materie waarover het hier gaat, en ben ook wel het een en ander gewend op stuk van 'moeilijke' boeken. Maar van de essayistische overwegingen waar Thomas Mann ons hier op trakteert snap ik nog niet de helft. Het is dermate abstract, denkerisch filosofisch, subtiel en idiosyncratisch en daarbij verbaal zo complex, breedvoerig en ondoorgrondelijk, dat alleen de bedwelmende taal en de fascinerende sfeer de lezer erdoorheen trekken. Vergeleken bij deze polemische dialoog met het diabolische in onszelf is Goethes Faust een boertige huifkarrenklucht op een Beierse jaarmarkt. Mijn voorhoofd is er waarschijnlijk niet gewelfd genoeg voor.


Mijn vriendin stuurde me een foto van de oogst. Een mand vol donkere noten. Ik dacht aan de gepofte kastanjes die ik in Keulen had gegeten op het plein, uit een gloeiende papieren puntzak, ik dacht aan de openingszin van Narziss und Goldmund. Hermann Hesse had Mann nog asiel verleend in zijn huis in Ticino toen der Zauberer in Duitsland niet langer welkom was. Twee heren met een Nobelprijs, die van Mann zat sinds 1929 in zijn zak, die van Hesse moest nog komen in 1946, dat schept een band.
In mijn herinnering schreef Hesse veel simpeler dan Mann. Maar deze opening van de populaire roman uit 1930 was toch bijna een bladzij lang, al waren de zinnen eerder nevenschikkend dan onderschikkend. Ik vertaal letterlijk om mijn punt te maken. Een goede vertaling zou vrijer moeten zijn, want het Nederlands is niet zo stram en gebeeldhouwd als het Duits, ook niet in de jaren dat deze roman verscheen.

Voor de door dubbele zuiltjes ondersteunde boog bij de ingang van het klooster in Mariabronn, vlak langs de weg, stond een kastanjeboom, een vereenzaamde zoon van het Zuiden, lang geleden door een pelgrim uit Rome meegebracht, een tamme kastanje met een sterke stam; zijn ronde kroon hing teder over het pad, ademde met ruime borst in de wind, en in het voorjaar, als alles om ons heen al groen was en zelfs de notenbomen van het klooster hun rossige jonge loof al droegen, liet hij ons lang op zijn blaadjes wachten, dan duwde hij rond de tijd van de kortste nachten uit zijn bladertrosjes de matte, witgroene stralen van zijn vreemdsoortige bloesems omhoog, die zo vermanend en beklemmend kruidig roken, en liet in oktober, als fruit en wijn al waren geoogst, uit zijn vergelende kroon in de herfstwind de stekelige vruchten vallen, die niet elk jaar rijp werden, waar de kloosterjongens om vochten en die de onderprior, die uit het Zuiden kwam, in de open haard van zijn woonkamer roosterde.

In het park lagen er tussen de eikels ook platgetreden kastanjes op het pad - wilde, paardenkastanjes. Ik schopte er tegenaan. Pas toen ik bijna thuis was besefte ik dat mijn vriendin helemaal geen kastanjes maar walnoten had geoogst. Maar toen was het te laat om de opbouw van dit stukje nog te veranderen.


zaterdag 6 september 2025

FRIARIELLI


Hij kende het repertoire van Boudewijn niet, de geluidsman van de Zaandamse Bullekerk, maar het deed hem denken aan Fabrizio De André. Dat verbaasde me. Vroege Boudewijn en vroege De André (1940-1999) hebben veel gemeen, beiden hebben goed geluisterd naar Georges Brassens en andere helden van het Franse chanson. Maar in Nederland kent niemand de Genuese troubadour. Vooralsnog sloeg ik de opmerking tot nader referentie op en ging verder met de soundcheck. Hij had een accent dat soms moeilijk te verstaan was maar ik was te veel met Boudewijn en Lennaert bezig om de optelsom te maken. Om halfzeven werd er een bord eten voor ons gebracht. Ook de technicus at mee. Ik wilde het wel vragen maar deinsde ervoor terug. Mijn zoon had minder scrupules: 'Waar kom jij vandaan?'
'Italië.'
Ach, natuurlijk. Een stroef maar door de adrenaline geolied schakelaartje ging om. 'Da dove?' vroeg ik meteen, 'wáár in Italië?'
'Napoli.'
Ik schoof wat dichter naar hem toe en at gedachteloos. We praatten een tijdje over de stad en omgeving. Ik vertelde over mijn Napolitaanse avonturen met La Passione. Gooide er af en toe een mondje Napolitaans doorheen. Dat ik over friarielli begon verbaasde hem net zo als zijn opmerking over De André mij had verbaasd.
Mijn schoondochter keek me verrast aan. 'Ik wist helemaal niet dat jij Italiaans sprak.'

Ik zweefde ouderwets door het optreden heen. Waar waren de zenuwen van die morgen, de twijfels, de sombere tegenzin? Misschien doordat de zomervakantie nog maar net afgelopen was voelde ik me minder gespannen dan in tijden. Mijn stem deed precies wat ik wilde en ook mijn gitaar voegde zich braaf naar mijn wensen, een enkel rebellerend akkoordje daargelaten. Binnenstebuiten gekeerd, ijl en zorgeloos, liep ik na afloop zonder er een seconde over na te denken naar het podium waar de technicus aan het afbouwen was. Ik pakte mijn gitaar en zong een coupletje 'Na sera 'e Maggio.
'Ik ken het repertoire niet zo goed,' zei mijn Napolitaanse vriend met een verlegen glimlachje. Ze luisterden thuis naar Pino Daniele, vertelde hij, de halfgod die Napels als rockstad op de kaart zette. Roberto Murolo, ja, die kende hij natuurlijk van naam. Maar verder moest hij zich verontschuldigen. Hijzelf was bezig met elektronische tarantella's.
Ik gaf hem een hand. 'Alla prossima.'
'Speriamo.' 

De volgende dag schaamde ik me een klein beetje. Vroeger was deze directe openheid zo geen dagelijkse, dan toch wekelijkse kost. Tegenwoordig overkomt me die vloeibare, lichtvoetige staat van bewustzijn alleen nog als ik met de knoet en karwats van een contractueel vastgelegd en dus niet te vermijden optreden uit mijn veilige hol ben gejaagd. 


Morgenmiddag rond 15.00 uur spelen we een keuze uit het repertoire van Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh tijdens het Rembrandtpark Festival.